Bij het inrichten van een samenspeelplek is het de kunst goed in te spelen op de (on)mogelijkheden van mensen met verschillende beperkingen. Welke hulpmiddelen gebruiken zij? En hoe kun je met de keuze van de materialen voor de ondergrond de toegankelijkheid van een speelplek vergroten?
Een goed gekozen ondergrond maakt een wereld van verschil. Dat geldt voor de paden en voor de valondergronden onder de speeltoestellen.
Paden zijn één van de belangrijkste onderdelen van een samenspeelplek. Het hoofdpad maakt immers alle faciliteiten en 70% van de speelaanleidingen voor iedereen toegankelijk. De materiaalkeuze voor paden luistert dan ook nauw.
In de tabel 'Materialen voor paden' hebben we op een rij gezet hoe toegankelijk verschillende materialen zijn voor mensen met een loopbeperking, mensen met een visuele beperking en voor mensen die afhankelijk zijn van een rolstoel.
Onder veel speeltoestellen zijn valondergronden verplicht. Het gebruikte materiaal bepaalt in hoge mate de toegankelijkheid van speeltoestellen. In de tabel 'Materialen voor valondergronden' vind je een overzicht van verschillende materialen voor valondergronden. Bij elke ondergrond vermelden we in hoeverre deze toegankelijk is voor mensen met een loopbeperking, een visuele beperking en voor mensen die afhankelijk zijn van een rolstoel.
Bezoekers van speelplekken gebruiken soms hulpmiddelen om door de speeltuin te kunnen gaan. Het is van belang deze hulpmiddelen te kennen en te weten welke inrichtingselementen deze bezoekers helpen bij het vinden van hun weg en natuurlijk ook welke juist niet.
Mensen met een visuele beperking gebruiken soms een taststok. Met deze stok kunnen ze het pad aftasten en zo tijdig obstakels signaleren. Kinderen met een visuele beperking zijn in staat om de taststok goed te gebruiken vanaf een jaar of 6-7. Op een speelplek gebruiken kinderen de taststok alleen om over de paden te lopen. Een pad van een ander materiaal dan de omgeving en/of een voelbare rand helpt gebruikers van een taststok hun weg te vinden. Bij het spelen gebruiken ze de taststok meestal niet.
Krukken of een stok worden gebruikt als ondersteuning tijdens het lopen en om het evenwicht te bewaren. Wanneer een gebruiker de kruk niet kan gebruiken (bijvoorbeeld in een speeltoestel), is het van belang dat er een doorlopende route door het toestel is met steun, bijvoorbeeld leuningen en handgrepen. Kinderen gebruiken in plaats van een kruk soms een “eifeltje”. Deze kruk kan zelfstandig staan en is daardoor heel stabiel.
Kinderen gebruiken meestal een loopkar in plaats van een rollator. Een loopkar trek je achter je aan, een rollator duw je voor je uit. Een loopkar heeft een blokkeringssysteem dat in werking treedt als de loopkar naar achter dreigt te rollen. Niet alle loopkarren hebben een handrem. Bergaf moeten kinderen dus afremmen met hun voeten. Niet alle kinderen zijn daar even vaardig in. Dat vergt oefening. >Zie ook: Hellingen
Er zijn veel verschillende rolstoelen. De keuze voor een bepaald type rolstoel hangt af van de mogelijkheden die het kind heeft om te bewegen. Rolstoelrijden is een vaardigheid die je – net als fietsen – veel moet oefenen en doen. Scootmobielen worden zelden door kinderen gebruikt. Kinderen kunnen natuurlijk wel samen met een (groot)ouder/ begeleider in een scootmobiel naar de speeltuin komen.
Kinderen met dit type rolstoel hebben onvoldoende fysieke mogelijkheden om zelfstandig een elektrische rolstoel (ELRO) te besturen. Dit zegt dus niets over de verstandelijke vermogens van een kind. Niet alle duwrolstoelen hebben een handrem. De duwer moet bij een afdaling remmen door zich schrap te zetten en de rolstoel als het ware naar boven te trekken. Dat is fysiek heel zwaar. Goede grip voor de voeten is van belang. De afmetingen van een duwrolstoel komen redelijk overeen met de afmetingen van een actiefrolstoel. Een verschil is dat kinderen in een duwrolstoel vaak een tafelblad voor zich hebben.
Kinderen met deze rolstoel hebben voldoende armkracht en zijn in staat om zich redelijk veilig en zelfstandig voort te bewegen. Iedere actiefrolstoel heeft een anti-kiepwieltje. Rijders die heel vaardig zijn halen dit wieltje eraf, zodat ze hun rolstoel beter kunnen besturen. Tegenwoordig is dit type rolstoel ook mogelijk voor kinderen met minder kracht door de plaatsing van elektromotoren op de wielen. Kinderen kunnen de elektromotor vaak zelf aan en uit zetten. Net als bij een e-bike. Deze geven extra ondersteuning.
Kinderen met dit type rolstoel hebben onvoldoende fysieke mogelijkheden voor een actiefrolstoel. Zij zijn wel in staat om met een joystick, hoofdbesturing en soms zelfs oogbesturing een ELRO te besturen. De snelheid waarmee deze rolstoel zich voortbeweegt kan worden ingesteld. Kinderen die minder vaardig zijn gaan minder snel. Gebruik maken van een ELRO zegt niets over de verstandelijke vermogens van een kind. Een ELRO remt met de besturing. Een ELRO inclusief gebruiker kan tot 300 kg wegen.
Een greep is een uitsteeksel waaraan je je kunt vasthouden en vervolgens kracht op kunt uitoefenen, jezelf kunt vasthouden om aan iets te hangen, te trekken, te duwen of te openen.
Kenmerken van een goede greep
Ga bij het ontwerp van een greep uit van de meest comfortabele handgreep/manier van grijpen. Kinderen met een verminderde handfunctie kunnen vaak hun hand minder goed draaien (torderen). Plaats grepen zo dat dit zo weinig mogelijk nodig is (dat geldt voor alle (torsie)richtingen).
Een pincetgreep - iets pakken met duim en wijsvinger - is een lastige greep. Vermijd pincetgrepen. Gebruik een andere greep of maak het te grijpen element groter.
Zorg voor ronde grepen, geen vierkante. Ronde grepen zijn gemakkelijker te pakken dan grepen met hoeken.
Zorg voor goede grip op de greep: gladde oppervlaktes zijn lastiger dan iets met reliëf. Oppervlakken zoals de rubberen handvaten van fietsen werken heel goed.
Als de duim en wijsvinger elkaar nog kunnen raken bij het omsluiten van de greep hebben de kinderen meer grip. Hierbij kan je het beste uitgaan van de kleinere kinderen uit de doelgroep (zie hieronder voor een indicatie van de grijpdiameter per leeftijd).
Een sta-plek naast een bank of bij een amfitheater of instructieplek
Rolstoelplek 1200mm x 900 mm,
Scootmobielplek 1600mm x 900 mm
Ondergrond horizontaal en vlak.
Een transferpunt is een verhoging waar een bezoeker in een rolstoel de transfer van rolstoel naar grond en van grond naar rolstoel kan maken. Het kan een steen zijn, een boomstam, een poef of een gemetseld object.
De zitplek moet ongeveer 400 mm hoog zijn.
De zitplek heeft geen armleuningen, je moet er op kunnen draaien en schuiven. Een rugleuning kan eventueel wel. Die geeft gelijk ook houvast.
Het moet mogelijk zijn om recht voor de zitplek of 90 graden gedraaid naast de zitplek te parkeren.
De rolstoel of rollator moet naast de zitplek kunnen blijven staan en mag daarbij dus niet in de weg staan voor andere bezoekers.
Meer informatie over contrast vind je via de Bartiméus Zien-app. Via de app CV Simulator kan je contrast en kleurgebruik checken.
Sommige rolstoelen hebben een tafelblad. Het tafelblad staat vaak een beetje schuin naar de gebruiker toe. Het blad maakt het extra lastig, zo niet onmogelijk, om ergens onder te schuiven.
De keuze van de hoogte van een hek hangt af van het doel van het hek. Kies bij een omheining bedoeld om kinderen te beletten het speelterrein ongezien te verlaten voor:
minimaal 750mm hoog
niet beklimbaar
verticale spijlen (zoals bij traphekjes).
Ben je op zoek naar een hek dat ongewenst bezoek ook 's nachts onmogelijk maakt dan gelden natuurlijk andere maten.
Maak voor kinderen altijd doorkijkjes op minstens drie verschillende ooghoogtes:
staand
zittend in een rolstoel
zittend op de grond.
Zo is er voor iedereen een geschikte hoogte.
Randen om vlonders en paden.
Er zijn nog veel onbeantwoorde vragen over stootranden.
De hoogte van 50 mm lijkt te voldoen, de dikte [breedte?] is nog onduidelijk.
Stootranden moeten afgevlakt zijn in verband met struikelgevaar voor lopende bezoekers.
De rand zorgt ervoor dat bezoekers met wielen, rolstoelen, buggy’s, rollators, scootmobiel niet onbedoeld van het pad of vlonder af kunnen rijden.
Bezoekers met een visuele beperking voelen waar de rand van het pad of vlonder is. De stootrand geeft de bezoeker een waarschuwing.