Alle kinderen spelen. En vrijwel alle kinderen willen graag samen met anderen kinderen spelen. Voor sommige kinderen moeten we iets extra's doen om ervoor te zorgen dat ze gewoon mee kunnen spelen. Wie zijn die kinderen? En waarom is samen spelen zo belangrijk?
Naar schatting hebben zo'n 2,2 miljoen mensen in Nederland een beperking. Daarvan zijn er ongeveer 120.000 jonger dan 18 jaar. Bijna 60% van de kinderen heeft een verstandelijke beperking, een kwart is lichamelijk beperkt en een kwart heeft een zintuiglijke beperking. Bij ca. 10% van de kinderen is sprake van een meervoudige handicap. Dit is een ruwe schatting. Precieze cijfers zijn er niet. Niet alle handicaps worden geregistreerd. Sommige kinderen hebben meerdere handicaps en er zijn kinderen die door ziekte een tijdelijke handicap hebben.
De groep die baat heeft bij een toegankelijke speelplek is natuurlijk veel groter. Want ook (groot)ouders met een beperking willen graag samen met hun (klein)kinderen naar de speeltuin of een speelplek in de buurt.
Spelen is van levensbelang voor alle kinderen. Als kinderen de kans krijgen, spelen ze altijd en overal. En vooral: samen met andere kinderen. Niet alle kinderen krijgen die kans. Voor kinderen met een beperking bijvoorbeeld is samen spelen niet altijd vanzelfsprekend.
Via hun spel leren kinderen zichzelf en de wereld kennen. Spelend verwerken ze ervaringen, leren ze omgaan met anderen, verleggen ze hun grenzen en ontwikkelen ze hun talenten. Dagelijks vrij kunnen spelen is een basisvoorwaarde om gezond op te groeien.
Voor kinderen met een beperking is het extra belangrijk om zich spelend te kunnen ontwikkelen, zelfvertrouwen te krijgen en vriendschappen op te bouwen met leeftijdgenootjes in de buurt. Door van jongs af aan samen te spelen, leren kinderen met en zonder handicap dat het volstrekt vanzelfsprekend is dat iedereen gewoon meedoet. Samen spelen vormt de basis voor samen leven.
Kinderen die samen willen spelen, stuiten op fysieke en sociale drempels. Hetzelfde geldt voor ouders met een beperking die met hun kinderen naar een speelplek willen.
Veel speelplekken zijn nog niet goed toegankelijk. Het toegangshek is te smal, paden zijn niet goed begaanbaar voor rollend materieel, de speeltoestellen zijn niet bereikbaar en niet bespeelbaar voor kinderen die bijvoorbeeld in een rolstoel zitten of niet goed kunnen klimmen. Dat geldt voor openbare speelplekken, maar ook voor speeltuinen en speelplekken bij bijvoorbeeld scholen, kinderopvanglocaties en recreatievoorzieningen.
Kinderen met een handicap zijn vaak nog niet in beeld. Er is geen verplichte regelgeving; participatie van kinderen met een beperking bij de aanleg van speelplekken is zelden aan de orde.
"Ik kan niet in de buurt spelen. Ik kan sowieso moeilijk in de speeltuin komen door alle stoepranden. Als ik er dan ben, kan ik maar bij één schommel spelen. Maar daar zijn te veel kinderen, dus dat is gevaarlijk." Robin uit Badhoevedorp
Opvoeders en zorgverleners stellen zich vaak (te) beschermend op jegens de kinderen met een handicap. Zij zien het kind in de eerste plaats als patiënt en vergeten dat ook een kind met een beperking gewoon een kind is dat met andere kinderen wil – en moet - spelen.
Ook ‘onbekend maakt onbemind’ speelt een rol. Kinderen met en zonder handicap groeien veelal gescheiden op. Ze leren elkaar niet kennen, laat staan dat ze bevriend raken. Vooroordelen bij niet-gehandicapte kinderen en hun ouders liggen dan op de loer.
Andersom blijkt het voor gehandicapte kinderen en hun ouders vaak een (te) grote stap te zijn om naar een gewone speelplek te gaan. Vooral de ouders zijn bang dat het kind zal worden aangestaard, niet wordt geaccepteerd, wordt buitengesloten en negatieve ervaringen opdoet.
Een derde hindernis is dat kennis over samen spelen ontbreekt en/of moeilijk te vinden is. Dit geldt voor praktische informatie, zoals over de locatie van bestaande samenspeelplekken en over inrichtingseisen voor nieuwe speelplekken. Maar ook bredere kennis over de betekenis en het belang van samen spelen schiet bij veel mensen tekort.
Om samen spelen mogelijk te maken, moet een speelplek aan drie voorwaarden voldoen: iedereen voelt zich er welkom, kinderen kunnen bij de speelaanleidingen komen en ze kunnen ook daadwerkelijk meespelen.
Een speelplek waar kinderen met en zonder handicap elkaar kunnen ontmoeten én samen spelen is een speelplek waar:
iedereen 100% welkom is,
50% van de speelaanleidingen bespeelbaar is voor ieder kind en gericht is op het stimuleren van ontmoeting en samen spelen.
Een speelplek die aan de voorwaarden 100-70-50 voldoet noemen we een samenspeelplek. Er staat niet: 100-100-100!? Op samenspeelplekken zoeken we – net als op alle speelplekken – de balans tussen veiligheid en uitdaging. Die balans is voor ieder kind anders. 100% toegankelijk voor iedereen is niet mogelijk én niet wenselijk. 100% welkom is wel mogelijk én noodzakelijk.
Een speelplek waar bezoekers zich 100% welkom voelen is een speelplek waar je je thuis voelt en graag komt. 100% welkom is het hart van samen spelen!
“Als ik met mijn kind op een speelplek kom die goed toegankelijk is, maar waar mijn kind wordt gepest, kom ik er nooit meer terug. Kom ik op een plek die niet zo toegankelijk is, maar waar we ons welkom voelen, dan komen we terug. Op zo’n plek wil iedereen dat mijn kind mee kan spelen en dat gebeurt dan ook.”
De inrichting en uitstraling van de fysieke omgeving, het gedrag van de bezoekers en de uitstraling en opzet van alle communicatiemiddelen als website, folders etc. Kortom, ja, dus alles! 100% welkom bereik je alleen als je de samenspeelbril altijd op hebt.
Hoe kun je weten of een speelplek een samenspeelplek is? Kijk door de ‘samenspeelbril’ naar de speelplek of zet de ‘samenspeelbril’ op als je een nieuwe speelplek gaat ontwerpen.
De samenspeelbril heeft twee verschillende glazen.
Door het ene glas zie je de speelomgeving: de technische, fysieke kant van spelen. Het speellandschap, de speeltoestellen en de speelaanleidingen.
Door het andere glas zie je de speelcultuur: de sociale kant van spelen. De sfeer, de spelers, het spel.
Als je door beide glazen tegelijk kijkt, zie je de samenspeelkansen en belemmeringen van een speelplek.
Het gaat bij samen spelen dus om de omgeving én de cultuur.
De speelomgeving is de fysieke, tastbare omgeving waar je kunt spelen. De term toegankelijke speelomgeving of inclusieve speelomgeving heeft wat meer uitleg nodig. Maar iedereen begrijpt dat het gaat om een omgeving die ook toegankelijk is voor mensen met een handicap. Zoals een toegankelijk station.
De termen speelcultuur, samenspeelcultuur of inclusieve speelcultuur zijn nog heel nieuw. Er bestaat nog geen eenduidige definitie voor. Toch heeft bijna iedereen direct een beeld bij het begrip samenspeelcultuur. Het heeft te maken met sfeer en omgangsvormen.
Speelcultuur gaat over hoe bezoekers van een speelplek (kinderen én volwassenen) met elkaar omgaan en hoe ze samen bepalen: ‘Dit is de sfeer die wij willen, zo doen wij dat hier’. Om van een speelplek een samenspeelplek te maken is het van belang samen met de bezoekers het gesprek aan te gaan over de gewenste speelcultuur.
Op sommige speeltuinen zijn de speelregels opgeschreven en zichtbaar voor iedereen. Bij andere speeltuinen zijn de speelregels niet direct zichtbaar maar spreken bezoekers elkaar er op aan als het niet gaat ‘zoals we het hier doen’.
In de animatiefilm “Ian” beleef je als kijker de verandering van een speelcultuur die kinderen uitsluit naar een samenspeelcultuur. Je ziet dat kinderen zelf de ongeschreven veilig voelende regel ‘je speelt niet met kinderen die anders zijn dan jij’ doorbreken en veranderen in de veel avontuurlijker en uitdagender regel ‘we spelen samen, iedereen die wil spelen is welkom’.
Dit is de essentie van samen spelen: werken aan een cultuur waarin samen spelen vanzelf spreekt. Dat is een zoektocht, ook voor ons. Wel kunnen we een aantal elementen van die zoektocht benoemen:
Doe het samen. Samen met de kinderen, de ouders, de vrijwilligers.
Leer kijken door de samenspeelbril. Steeds opnieuw.
Praat met elkaar over de waarden die je wilt uitdragen. Maak ze expliciet, spreek ze uit, schrijf ze op, leef ze voor.
Zorg voor een open sfeer waarin je elkaar kunt aanspreken. Reflecteer op situaties, bespreek samen wat er goed ging en wat beter kan.
Realiseer je dat je opbokst tegen een samenleving waarin polarisatie de norm lijkt te zijn. Maar bedenk ook dat de meeste mensen van goede wil zijn.
Laat je inspireren door de pedagogiek van de hoop
Houd vol.
Veiligheid in de context van samen spelen gaat over specifieke voorwaarden die nodig zijn om kinderen met en zonder handicap samen veilig te laten spelen. Kinderen en volwassen bekijken en ervaren 'veiligheid' op nogal verschillende manieren. Het is van belang beide manieren mee te nemen.
In een goede speelomgeving zijn er plekken waar een kind zich ‘veilig’ kan voelen, met daarnaast gebieden waar het meer de uitdaging aan kan gaan.
Als het hele gebied door het kind als ‘veilig’ wordt ervaren, wordt het kind niet meer uitgedaagd en verliest het terrein veel van zijn speelwaarde.
Het is van belang dit goed mee te nemen. Een speelplek is geen station waar veiligheid voorop staat en iedere bezoeker veilig bij perron 18 moet kunnen komen. Een speelplek is een speellandschap waar je je veilig voelt én waar je je grenzen kunt verleggen. Waar je dus situaties kunt opzoeken of creëren die je uitdagen omdat ze net wat minder veilig voelen. Ontwerpers en beheerders moeten de balans zoeken tussen veiligheid en uitdaging voor alle kinderen.
Nodig om je veilig te voelen: comfort
Ordening
Overzicht
Uniformiteit
Vertrouwd
Voorspelbaar
Nodig om je te ontwikkelen: uitdaging
Chaos
Geen overzicht
Variatie
Nieuw
Verrassend
Ouders/begeleiders van een kind ervaren veiligheid vaak heel anders dan hun kinderen. Terwijl je kind welgemoed op ontdekkingstocht gaat, weet je als volwassene al wat er allemaal mis zou kunnen gaan. Je wil graag dat je kind vrijuit kan spelen, maar je wilt het ook beschermen. Het is de kunst om hierin een balans te vinden.
Bij sommige kinderen kan het echt spannend zijn: een kind met ADHD zit in een mum van tijd boven in een boom. Er zijn kinderen die de neiging hebben om weg te lopen, of die snel ruzie krijgen, botsen, verdwalen, vallen. Het helpt om de speelplek zo in te richten dat ouders niet de hele tijd alert hoeven te zijn en zich kunnen ontspannen. Denk hierbij aan:
Informatie: goede informatie over de speelplek en plaatsen op de speelplek met een verhoogd risico: water, struingebied, hoge toren, openstaande poorten etc.
Aandacht: aanwezigheid van herkenbare medewerkers die betrokken zijn bij het wel en wee van de spelende kinderen.
Heldere structuur en zonering: zichtlijn(en) vanaf een centraal punt (bijvoorbeeld vanaf het terras); strategisch geplaatste bankjes.
Afscherming: goede afscherming van echt gevaarlijke plekken als open water; omheining van het gehele speelterrein of een gedeelte daarvan; poorten die bezoekers zelf dicht kunnen doen als dat nodig is.
Beheerders hebben te maken met wettelijke voorschriften voor de veiligheid van speeltoestellen. Die zijn vastgelegd in het WAS en de NEN-richtlijnen. De NEN-richtlijnen gaan uit van leeftijdscategorieën en gaan over de vormgeving, ondergrond en plaatsing van speeltoestellen.
WAS en NEN houden geen rekening met kinderen met specifieke handicaps. Ook als de speeltoestellen aan alle richtlijnen voldoen wil dat nog niet zeggen dat alles veilig is voor kinderen met een handicap. Een schommel bijvoorbeeld kan volgens alle richtlijnen veilig zijn, terwijl een kind met een visuele beperking er zo tegenaan loopt, omdat de schommel niet is afgeschermd of goed zichtbaar is gemaakt.
Wil je een speelplek veranderen in een samenspeelplek of een nieuwe samenspeelplek realiseren? Daarvoor zijn verschillende tools in ontwikkeling. Een algemeen stappenplan voor het opzetten of verbeteren van een speeltuin vind je bij Jantje Beton.
Iedereen die aan de slag gaat met samen spelen, is van harte uitgenodigd om een SamenSpeelBelofte te doen. Daarmee ga je deel uitmaken van het SamenSpeelNetwerk.
Je komt in contact met andere mensen, organisaties en overheden die zich inzetten voor samen spelen. De deelnemers aan het netwerk delen kennis delen en inspireren elkaar.
Het inrichten of aanpassen van een speelplek kost geld. Er zijn verschillende mogelijkheden om subsidie of fondsen aan te vragen.
Betrokkenheid van de gemeente is van belang om samenspelen te realiseren. Een goed contact verstevigt de positie van de speelplek in de gemeente. De gemeente kan helpen met financiële en andere steun. En misschien is er een verbinding mogelijk tussen de samenspeelactiviteiten in de speeltuin en andere activiteiten in de gemeente. Zoek daarom uit wie in jullie gemeente aanspreekpunt is voor inclusie. Neem contact op en vertel over je initiatief.
Overigens moet iedere gemeente iets doen met het thema samenspelen: elke gemeente heeft de taak een Lokale Inclusie Agenda (LIA) op te stellen. Daarin staat hoe zij er samen met de inwoners voor zorgt dat iedereen, met en zonder handicap, zich welkom voelt en mee kan doen. Spelen is een vast onderdeel van deze Agenda.
Het SamenSpeelFonds is een initiatief van Jantje Beton en het Gehandicapte Kind. Het gezamenlijke doel is dat álle kinderen, met en zonder handicap, samen kunnen buitenspelen. Het SamenSpeelFonds helpt organisaties bij het realiseren van een samenspeelplek, met financiële steun en met kennis en ervaring. Dat kan bijvoorbeeld een speeltuinvereniging, buurthuis, buurtvereniging of maatschappelijke organisatie zijn. Het is van belang dat er in jouw gemeente nog geen samenspeelplek is; het SamenSpeelFonds wil eerst in élke gemeente in Nederland een samenspeelplek realiseren. Om een aanvraag te kunnen doen moet je geregistreerd zijn als stichting of vereniging.
VSBfonds helpt en inspireert bij het aanvragen van een financiële bijdrage voor buurtinitiatieven via www.betrokkenbuurten.nl. Je vindt er o.a. inspirerende voorbeelden van buurtmakers. Ook biedt de website hulp bij het aanvragen van een financiële bijdrage.
Lokale organisaties zoals bedrijven of serviceclubs (Rotary, Lions, Soroptimisten, Kiwanis, …) zamelen soms geld in voor mooie initiatieven in hun eigen regio, zoals een toegankelijke speeltuin.
Het Gehandicapte Kind heeft een regeling ('Plusregeling') waarmee je de opbrengst van dergelijke acties kunt vermeerderen.
De Rabobank heeft een programma voor steun aan lokale initiatieven.
Het VSBFonds geeft uitgebreid advies over het werven van fondsen. Op de website van VSB vind je een online cursus fondswerven. Als je liever leest, kun je een pdf downloaden. Er wordt onder andere ingegaan op het schrijven van een goed projectplan, het maken van een begroting en het indienen van een plan bij een fonds.
Er is in Nederland geen wettelijke verplichting om speelplekken toegankelijk te maken. Wel is er – vanuit de Verenigde Naties – een dringend moreel appel. Ook is er wetgeving over veiligheid, preventie en de inrichting van de openbare ruimte. En er zijn normen over toegankelijkheid.
Nederland heeft het VN-Kinderrechtenverdrag en het VN-Verdrag voor Rechten van Mensen met een Handicap ondertekend. Beide verdragen benadrukken het recht van kinderen met een handicap om gewoon mee te kunnen doen en het recht om te spelen. Kinderen met een beperking hebben dus maar liefst twee VN-verdragen waarin hun rechten expliciet beschreven staan. Of eigenlijk drie als je de Universele Rechten van de Mens óók meeneemt. Al deze kinderenrechten hebben in Nederland gelukkig de aandacht. Maar niet allemaal in gelijke mate.
Het VN Kinderrechtenverdrag gaat over alles waar kinderen mee te maken kunnen krijgen. Het geeft belangrijke uitgangspunten en verplichtingen mee. Het Verdrag is in 1989 aangenomen door de Verenigde Naties in New York. Nederland ratificeerde dit baanbrekende Verdrag in 1995. In dit Kinderrechten-verdrag staan 54 artikelen met afspraken over de rechten van kinderen en jongeren tot 18 jaar. Het kinderrechtenverdrag geeft belangrijke uitgangspunten en verplichtingen mee. Alles om ervoor te zorgen dat kinderen veilig kunnen opgroeien en zich optimaal kunnen ontwikkelen:
Rechten van kinderen met een handicap: Artikel 23 gaat specifiek over rechten van kinderen en jongeren met een handicap. Daarin staat dat alle kinderrechten onverkort ook gelden voor kinderen met een handicap.
Recht op spelen: Artikel 31 erkent het recht op ‘rust, vrije tijd, deelneming aan spel en recreatieve bezigheden, passend bij de leeftijd van het kind’.
In 2016 heeft Nederland het VN-Verdrag Handicap geratificeerd. Dit VN-Verdrag schept geen nieuwe mensenrechten. Het benadrukt dat mensenrechten gelden voor iedereen, dus ook voor mensen, volwassenen én kinderen, met een beperking. En dat de drempels die zij ervaren om net als anderen mee te doen in de samenleving, moeten worden geslecht.
Grondbeginselen in het verdrag zijn toegankelijkheid, persoonlijke autonomie en volledige participatie. Het is belangrijk dat de overheid bij het maken van beleid en wetgeving rekening houdt met deze grondbeginselen. In het verdrag is aangegeven wat de overheid moet doen om ervoor te zorgen dat de positie van mensen met een beperking verbetert.
Artikel 30 benadrukt de verantwoordelijkheid van Staten om kinderen met een handicap op dezelfde manier als andere kinderen toegang te geven tot deelname aan spel, recreatie, sport en ontspanning.
Nederland heeft aan het VN-Verdrag Handicap een uitvoeringsagenda verbonden. Elke gemeente is verplicht om in een periodiek plan aan te geven hoe zij uitvoering geven aan dit VN-Verdrag. Een zogenoemde Lokale Inclusie Agenda (LIA). In een Lokale Inclusie Agenda staat hoe de gemeente werkt aan een inclusieve gemeente, waarin iedereen zich welkom voelt, met en zonder beperking. Spelen hoort een vast onderdeel te zijn van deze Agenda. Gemeenten moeten mensen met een beperking actief betrekken bij het opstellen van de Agenda.
Nederland heeft geen Speelruimtewet. Wel is er wetgeving over veiligheid van speeltoestellen en zijn er richtlijnen voor toegankelijkheid. Ook de Jeugdwet en de Omgevingswet zijn relevant als het over spelen gaat.
Het Warenwetbesluit Attractie- en Speeltoestellen (WAS) regelt de veiligheid van speeltoestellen. Het WAS heeft o.a. betrekking op het ontwerp- en fabricageproces, de keuring voor de ingebruikname, veiligheidsinstructies, het bijhouden van een logboek of actueel dossier en het verrichten van onderhoudswerkzaamheden. Dit is dus vooral een uitvoeringsmaatregel. In het WAS is geen specifieke aandacht voor kinderen met een handicap.
Toegankelijkheid is wel een thema in de zogenaamde Normbladen over Toegankelijkheid van buitenruimten, gebouwen en woningen: NEN 1814 (Preview). Dit is een norm, geen wet. Normen zijn afspraken die marktpartijen vrijwillig met elkaar maken over de kwaliteit en veiligheid van hun producten, diensten en processen. Deze norm geeft eisen voor algemeen toepasbare toegankelijkheidsprestaties om te voorzien in de toegankelijkheidsbehoefte van mensen, al dan niet met persoonsgebonden hulpmiddelen zoals een rolstoel of taststok, maar ook een kinderwagen of een koffer.
De Jeugdwet verplicht gemeentes onder andere om beleid te ontwikkelen inzake preventie. Artikel 2.1 sub b. omschrijft dit met: 'Het versterken van het opvoedkundige klimaat in gezinnen, wijken, buurten, scholen, kinderopvang en peuterspeelzalen.'
Deze omschrijving is niet heel helder. De Memorie van Toelichting is een stuk duidelijker:
Paragraaf 1.3 (blz 6 onderaan!) stelt: '... Een kindvriendelijke fysieke omgeving die jeugd stimuleert om meer te bewegen en vrijuit te spelen maakt hier deel van uit (speeltuinen, trapveldjes). …' De terminologie gaat over 'alle' kinderen en is dus 'inclusief'. Geen mitsen en maren hier.
De Omgevingswet is nog in de maak en wordt waarschijnlijk in 2022 ingevoerd. Deze nieuwe wet bundelt en vereenvoudigt de regels voor ruimtelijke projecten. Eén van de voordelen zou zijn dat het voor burgers, maatschappelijke organisaties en bedrijven gemakkelijker wordt om met plannen te komen en zo invloed te hebben op hun omgeving. Deze partijen moeten dan met elkaar onderhandelen en ‘er samen uit te komen’. De overheid krijgt vooral een regisserende rol. Dat betekent dat belangenbehartiging voor spelen en dus ook samen spelen (zoals bedoeld in het SamenSpeelAkkoord) op lokaal niveau nog belangrijker wordt.
De meeste gemeenten hebben speelbeleid vastgesteld. Goed speelbeleid is opgesteld vanuit een visie op spelen, heeft fysieke en sociale doelstellingen, is integraal en wordt gedragen en uitgevoerd door zowel de gemeente als organisaties en bewoners.
Veel gemeentes hebben speelbeleid vastgesteld. Vaak is het een document om het beheer van (openbare) speelplekken goed te kunnen plannen en organiseren. In zulke documenten is lang niet altijd een visie op spelen te vinden. En dat is best gek.
Een terechte vraag is namelijk: waarom hebben gemeentes eigenlijk speelplekken? Antwoorden op die vraag zullen altijd gaan over het belang van spelen voor kinderen. In die antwoorden schemert ook altijd een visie op spelen door:
Visie bespreken: Het is van belang die visie uit te spreken en te bespreken met zowel interne als externe partijen. Intern in de gemeente (sociaal domein, onderwijs, WMO) en extern met organisaties en professionals die in verbinding staan met ouders en kinderen. Denk aan scholen, zorgverleners (kinderfysiotherapeuten, artsen), sportclubs, ouders, speeltuinen, het lokale gehandicaptenplatform en natuurlijk de kinderen zelf.
Doelstellingen: Zo kom je tot een gezamenlijke visie op spelen, verbinding met andere beleidsterreinen en vervolgens tot doelstellingen. Zulke doelstellingen kunnen gaan over het aantal speelplekken, maar ook over de meerwaarde van zulke plekken in het leven van kinderen: bewegen, ontmoeten, vaardigheden leren en natuurlijk samen spelen!
Uitvoering: De volgende stap is een uitvoeringsplan. Een plan waarin staat hoe alle betrokkenen samen werken aan samen spelen.
Gemeenten zijn verplicht om in een periodiek plan aan te geven hoe zij uitvoering geven aan het VN-Verdrag Handicap. Een zogenoemde Lokale Inclusie Agenda (LIA).
Vrije tijd en spelen zijn onderdeel van de LIA. Als alle gemeenten in Nederland een LIA opstellen én uitvoeren, komt samen spelen dus overal op de agenda.
In de Inspiratiebundel 'Aan de slag met Samen Spelen' staat veel informatie over hoe een gemeente kan werken aan inclusief speelbeleid. Er zijn al veel gemeenten aan de slag met samen spelen. Vind hun SamenSpeelBeloftes hier:
Een speelplek waar kinderen met en zonder handicap elkaar kunnen ontmoeten én samen spelen is een speelplek waar: iedereen 100% welkom is, 70% van de speelaanleidingen bereikbaar is voor iedereen, 50% van de speelaanleidingen bespeelbaar is voor ieder kind en gericht is op het stimuleren van ontmoeting en samen spelen.
Een speelplek die aan de voorwaarden 100-70-50 voldoet noemen we een samenspeelplek.
Speelcultuur gaat over hoe bezoekers van een speelplek (kinderen én volwassenen) met elkaar omgaan en hoe ze samen bepalen: ‘dit is de sfeer die wij willen, zo doen wij dat hier’. Om van een speelplek een samenspeelplek te maken is het van belang om met de bezoekers het gesprek aan te gaan over de gewenste speelcultuur.
Het begrip toegankelijkheid heeft tegenwoordig een brede invulling. Bij speelplekken gaat er niet alleen om of een kind toegang heeft tot de speelplek en de gebouwen (toilet, kantine, clubhuis), maar ook of de speelplek bereikbaar en bespeelbaar is.